Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord vrijstaand
Tegenwoordig en verleden deelwoord vrijgestaan
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - staat vrij - - staan vrij
Imperfect - - stond vrij - - stonden vrij
Toekomende tijd I - - zal vrijstaan - - zult vrijstaan
Conditionalis I - - zal vrijstaan - - zullen vrijstaan
Perfectum - - heeft vrijgestaan - - hebben vrijgestaan
Voltooid verleden tijd - - had vrijgestaan - - hadden vrijgestaan
Toekomende tijd II - - zal vrijgestaan hebben - - zult vrijgestaan hebben
Conditionalis II - - zal hebben vrijgestaan - - zullen hebben vrijgestaan

Verbos similares a vrijstaan

Verbos conjugados anteriores y posteriores a vrijstaan