Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
|
Tegenwoordig en verleden deelwoord
|
verhapstukkend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord
|
verhapstukt |
Tipo
|
ik |
jij |
hij/zij/het |
wij |
jullie |
zij |
Presens |
verhapstuk
|
verhapstukt
|
verhapstukt
|
verhapstukken
|
verhapstukken
|
verhapstukken
|
Imperfect |
verhapstukte
|
verhapstukte
|
verhapstukte
|
verhapstukten
|
verhapstukten
|
verhapstukten
|
Toekomende tijd I |
zal verhapstukken
|
zult verhapstukken
|
zal verhapstukken
|
zullen verhapstukken
|
zullen verhapstukken
|
zullen verhapstukken
|
Conditionalis I |
zou verhapstukken
|
zou verhapstukken
|
zou verhapstukken
|
zouden verhapstukken
|
zouden verhapstukken
|
zouden verhapstukken
|
Perfectum |
heb verhapstukt
|
hebt verhapstukt
|
heeft verhapstukt
|
hebben verhapstukt
|
hebben verhapstukt
|
hebben verhapstukt
|
Voltooid verleden tijd |
had verhapstukt
|
had verhapstukt
|
had verhapstukt
|
hadden verhapstukt
|
hadden verhapstukt
|
hadden verhapstukt
|
Toekomende tijd II |
zal verhapstukt hebben
|
zult verhapstukt hebben
|
zal verhapstukt hebben
|
zullen verhapstukt hebben
|
zullen verhapstukt hebben
|
zullen verhapstukt hebben
|
Conditionalis II |
zou hebben verhapstukt
|
zou hebben verhapstukt
|
zou hebben verhapstukt
|
zouden hebben verhapstukt
|
zouden hebben verhapstukt
|
zouden hebben verhapstukt
|
Imperatief |
- |
verhapstuk
|
- |
- |
verhapstukt
|
- |
Verbos similares a verhapstukken
Verbos conjugados anteriores y posteriores a verhapstukken
Otras acciones para verhapstukken