Woxikon / Verbos / Neerlandés / T / thuisliggen

NL Conjugación en Neerlandés de thuisliggen

Total de formas verbales: 50
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord thuisliggend
Tegenwoordig en verleden deelwoord thuisgelegen
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens lig thuis ligt thuis ligt thuis liggen thuis liggen thuis liggen thuis
Imperfect lag thuis lag thuis lag thuis lagen thuis lagen thuis lagen thuis
Toekomende tijd I zal thuisliggen zult thuisliggen zal thuisliggen zullen thuisliggen zullen thuisliggen zullen thuisliggen
Conditionalis I zou thuisliggen zou thuisliggen zou thuisliggen zouden thuisliggen zouden thuisliggen zouden thuisliggen
Perfectum heb thuisgelegen hebt thuisgelegen heeft thuisgelegen hebben thuisgelegen hebben thuisgelegen hebben thuisgelegen
Voltooid verleden tijd had thuisgelegen had thuisgelegen had thuisgelegen hadden thuisgelegen hadden thuisgelegen hadden thuisgelegen
Toekomende tijd II zal thuisgelegen hebben zult thuisgelegen hebben zal thuisgelegen hebben zullen thuisgelegen hebben zullen thuisgelegen hebben zullen thuisgelegen hebben
Conditionalis II zou hebben thuisgelegen zou hebben thuisgelegen zou hebben thuisgelegen zouden hebben thuisgelegen zouden hebben thuisgelegen zouden hebben thuisgelegen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a thuisliggen

« thuisliggen »

Otras acciones para thuisliggen