Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord theoretiserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord getheoretiseerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens theoretiseer theoretiseert theoretiseert theoretiseren theoretiseren theoretiseren
Imperfect theoretiseerde theoretiseerde theoretiseerde theoretiseerden theoretiseerden theoretiseerden
Toekomende tijd I zal theoretiseren zult theoretiseren zal theoretiseren zullen theoretiseren zullen theoretiseren zullen theoretiseren
Conditionalis I zou theoretiseren zou theoretiseren zou theoretiseren zouden theoretiseren zouden theoretiseren zouden theoretiseren
Perfectum heb getheoretiseerd hebt getheoretiseerd heeft getheoretiseerd hebben getheoretiseerd hebben getheoretiseerd hebben getheoretiseerd
Voltooid verleden tijd had getheoretiseerd had getheoretiseerd had getheoretiseerd hadden getheoretiseerd hadden getheoretiseerd hadden getheoretiseerd
Toekomende tijd II zal getheoretiseerd hebben zult getheoretiseerd hebben zal getheoretiseerd hebben zullen getheoretiseerd hebben zullen getheoretiseerd hebben zullen getheoretiseerd hebben
Conditionalis II zou hebben getheoretiseerd zou hebben getheoretiseerd zou hebben getheoretiseerd zouden hebben getheoretiseerd zouden hebben getheoretiseerd zouden hebben getheoretiseerd
Imperatief - theoretiseer - - theoretiseert -

Verbos similares a theoretiseren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a theoretiseren

« theoretiseren »