Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord refererend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gerefereerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens refereer refereert refereert refereren refereren refereren
Imperfect refereerde refereerde refereerde refereerden refereerden refereerden
Toekomende tijd I zal refereren zult refereren zal refereren zullen refereren zullen refereren zullen refereren
Conditionalis I zou refereren zou refereren zou refereren zouden refereren zouden refereren zouden refereren
Perfectum heb gerefereerd hebt gerefereerd heeft gerefereerd hebben gerefereerd hebben gerefereerd hebben gerefereerd
Voltooid verleden tijd had gerefereerd had gerefereerd had gerefereerd hadden gerefereerd hadden gerefereerd hadden gerefereerd
Toekomende tijd II zal gerefereerd hebben zult gerefereerd hebben zal gerefereerd hebben zullen gerefereerd hebben zullen gerefereerd hebben zullen gerefereerd hebben
Conditionalis II zou hebben gerefereerd zou hebben gerefereerd zou hebben gerefereerd zouden hebben gerefereerd zouden hebben gerefereerd zouden hebben gerefereerd
Imperatief - refereer - - refereert -

Verbos similares a refereren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a refereren

« refereren »