Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord reassurerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gereassureerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens reassureer reassureert reassureert reassureren reassureren reassureren
Imperfect reassureerde reassureerde reassureerde reassureerden reassureerden reassureerden
Toekomende tijd I zal reassureren zult reassureren zal reassureren zullen reassureren zullen reassureren zullen reassureren
Conditionalis I zou reassureren zou reassureren zou reassureren zouden reassureren zouden reassureren zouden reassureren
Perfectum heb gereassureerd hebt gereassureerd heeft gereassureerd hebben gereassureerd hebben gereassureerd hebben gereassureerd
Voltooid verleden tijd had gereassureerd had gereassureerd had gereassureerd hadden gereassureerd hadden gereassureerd hadden gereassureerd
Toekomende tijd II zal gereassureerd hebben zult gereassureerd hebben zal gereassureerd hebben zullen gereassureerd hebben zullen gereassureerd hebben zullen gereassureerd hebben
Conditionalis II zou hebben gereassureerd zou hebben gereassureerd zou hebben gereassureerd zouden hebben gereassureerd zouden hebben gereassureerd zouden hebben gereassureerd
Imperatief - reassureer - - reassureert -

Verbos similares a reassureren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a reassureren

« reassureren »