Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
|
Tegenwoordig en verleden deelwoord
|
opvrolijkend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord
|
opgevrolijkt |
Tipo
|
ik |
jij |
hij/zij/het |
wij |
jullie |
zij |
Presens |
vrolijk op
|
vrolijkt op
|
vrolijkt op
|
vrolijken op
|
vrolijken op
|
vrolijken op
|
Imperfect |
vrolijkte op
|
vrolijkte op
|
vrolijkte op
|
vrolijkten op
|
vrolijkten op
|
vrolijkten op
|
Toekomende tijd I |
zal opvrolijken
|
zult opvrolijken
|
zal opvrolijken
|
zullen opvrolijken
|
zullen opvrolijken
|
zullen opvrolijken
|
Conditionalis I |
zou opvrolijken
|
zou opvrolijken
|
zou opvrolijken
|
zouden opvrolijken
|
zouden opvrolijken
|
zouden opvrolijken
|
Perfectum |
heb opgevrolijkt
|
hebt opgevrolijkt
|
heeft opgevrolijkt
|
hebben opgevrolijkt
|
hebben opgevrolijkt
|
hebben opgevrolijkt
|
Voltooid verleden tijd |
had opgevrolijkt
|
had opgevrolijkt
|
had opgevrolijkt
|
hadden opgevrolijkt
|
hadden opgevrolijkt
|
hadden opgevrolijkt
|
Toekomende tijd II |
zal opgevrolijkt hebben
|
zult opgevrolijkt hebben
|
zal opgevrolijkt hebben
|
zullen opgevrolijkt hebben
|
zullen opgevrolijkt hebben
|
zullen opgevrolijkt hebben
|
Conditionalis II |
zou hebben opgevrolijkt
|
zou hebben opgevrolijkt
|
zou hebben opgevrolijkt
|
zouden hebben opgevrolijkt
|
zouden hebben opgevrolijkt
|
zouden hebben opgevrolijkt
|
Imperatief |
- |
vrolijk op
|
- |
- |
vrolijkt op
|
- |
Verbos similares a opvrolijken
Verbos conjugados anteriores y posteriores a opvrolijken
Otras acciones para opvrolijken