Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord nabloedend
Tegenwoordig en verleden deelwoord nagebloed
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - bloedt na - - bloeden na
Imperfect - - bloedde na - - bloedden na
Toekomende tijd I - - zal nabloeden - - zult nabloeden
Conditionalis I - - zal nabloeden - - zullen nabloeden
Perfectum - - heeft nagebloed - - hebben nagebloed
Voltooid verleden tijd - - had nagebloed - - hadden nagebloed
Toekomende tijd II - - zal nagebloed hebben - - zult nagebloed hebben
Conditionalis II - - zal hebben nagebloed - - zullen hebben nagebloed

Verbos similares a nabloeden

Verbos conjugados anteriores y posteriores a nabloeden

« nabloeden »